De grote onbekende: Claus Sluter (1340-1405): een grootse maar bijna vergeten Hollandse beeldhouwer aan het Bourgondische hof
Is het jou ooit gelukt om al die hoofdpersonen uit de vaderlandse geschiedenis op een rij te krijgen? Mij niet. En zeker niet als we het hebben over de vroege geschiedenis, die van het hertogdom Bourgondië met het nu Franse Dijon als hoofdstad. Bourgondische Filipsen en Karels waar weer Franse en Spaanse Karels doorheen lopen. Ik raakte er vroeger helemaal de kluts van kwijt. Dus wat was ik blij met die geweldige Vlaming Bart Van Loo die in 2019 het lijvige boekwerk De Bourgondiërs uitbracht (afb. 1). Het zijn de Bourgondische hertogen geweest die de zaadjes voor het latere België en Nederland hebben geplant, ontstaan door steeds wisselende allianties, gebiedsveroveringen en huwelijken, gesloten op rationele gronden om macht en grondgebied te behouden en uit te breiden. Hij gaat op zoek naar het ontstaan van de Nederlanden in de vijftiende eeuw. En wat blijkt? De Lage Landen zijn een Bourgondische uitvinding.
Ik begon niet met het boek. Zo’n dikke pil en dan al die feitjes, had ik gehoord. Ik begon met de podcast De Bourgondiërs van de Belgische klassieke radiozender Radio Klara, gewoon te vinden op Spotify en vast ook op andere platforms. Een schot in de roos, want naast schrijven kan die Vlaming Van Loo ook nog eens heerlijk voordragen uit eigen werk, gelardeerd met prachtige ijle muziek uit de middeleeuwen - hoe mooi - en stevig paardenhoefgetrappel als het om een van de vele veldslagen gaat. Je leeft via deze rasverteller - hoe doen die Vlamingen dat toch - acht afleveringen van ruim een uur lang even in de middeleeuwen. Kijk, zo komt geschiedenis wél binnen. Daarna begon ik het boek te lezen en dat bleek ook absoluut niet saai. Van Loo ‘vertelt’ het verhaal in schrift net zo vlot.
Het Bourgondische rijk werd vanaf 1363 tot 1482 - dus ruim een eeuw - geregeerd door leden van het huis Valois, een zijtak van dezelfde adellijke familie als die van de koningen van Frankrijk. Dijon in het huidige Frankrijk was de hoofdstad en er kwamen tot 1482 achtereenvolgens vier hertogen en één hertogin aan de macht (afb. 2).
Van Loo verhaalt ook van de grote bijdrage die de Bourgondische hertogen hebben geleverd aan de kunsten. Zo treedt schilder Jan van Eyck (1390-1441) in dienst van Filips de Goede die dan in Brugge resideert. Van Eyck staat er op 19 mei 1425 geregistreerd als hofschilder en kamerdienaar (valet de chambre). Ik schreef eerder over Van Eyck, je vindt dat verhaal hier. En wat blijkt: al veel eerder zijn kunstenaars uit het noorden onderdeel van het Bourgondische hof in Dijon geweest, zoals Claus Sluter (Haarlem, 1350 - Dijon, 1406) - Bart Van Loo noemt hem Klaas - en zijn jongere neef en leerling Claus van de Werve (Hattem of Haarlem, 1380 - Dijon 1439). Volgens Van Loo is het vooral Claus Sluter geweest die de grondlegger genoemd mag worden van de noordelijke beeldhouwkunst en de weg vrij maakte voor het latere nieuwe realisme van Jan van Eyck (afb. 3). Dus toog ik dit voorjaar naar Dijon, want over deze man en zíjn werk wilde ik meer weten.
Het waren heftige tijden in de veertiende eeuw, vol strijd om de macht. Veldslagen, moorden, omkoping, het was er allemaal maar met één verschil met onze tijd, in ieder geval wat Europa betreft: de alom tegenwoordigheid van de Kerk. Het was een tijd van diep geloof in God en de vele bemiddelaars waar de gelovige mens een beroep op kon doen: Christus, de maagd Maria, de heiligen en martelaren. En ook geestelijken, priesters of monniken en nonnen in de vele kloosterordes konden vóór en ná je dood bidden voor je zielenheil. Want het machtsspel waar de elite zich aan bezondigde was natuurlijk helemaal niet wat het pure geloof - dat de waarden predikte van de liefde voor God en de medemens - voorstond.
Dat betekende dat er op alle niveaus maar zeker ook bij de elite mogelijk niet alleen een fiks schuldgevoel maar zeker ook een enorme angst bestond: een vrees voor wat hen te wachten stond ná de dood. Een angst die men onder andere probeerde te bedwingen door opdrachten te geven tot de prachtigste kunst, in de vorm van kerken, kapellen en kloosters, aangekleed met fresco’s, schilderijen en beeldhouwwerken, waaronder grafmonumenten; allemaal plaatsen en instrumenten ter bevordering van gebed voor de ziel om zo de tijd in het vagevuur te bekorten. Bekorten, want helaas, brandschoon zou de ziel nooit helemaal worden. Zo zou je de enorme stroom religieuze kunst die op gang kwam in de veertiende eeuw kunnen duiden. Een zeer persoonlijke reden, een drang, vanuit een zeer werelds leven van mensen die bang waren voor het laatste oordeel bij Petrus aan de hemelpoort. Een overigens niet te onderschatten angst, die het leven van de middeleeuwse mens fiks verzwaarde.
Filips de Stoute (1342-1404) kocht in 1377 net buiten Dijon een stuk grond, zo verhaalt Van Loo, met de bedoeling er een klooster en een kerk te laten bouwen voor de orde van de kartuizers, de meest contemplatieve en ascetische kloosterorde van zijn tijd. In kartuizer handen wilde Filips zijn zielenheil wel leggen, want - ik citeer Van Loo: ‘werden de gebeden van de armste monniken door God niet het vurigst ontvangen?’ Ook liet Filips in zijn testament optekenen dat hij er begraven wilde worden en zelfs meer dan dat: het kloostercomplex van Champmol moest het mausoleum worden van de nieuwe dynastie, waarvan hij zichzelf als de stamvader zag. Het moest een waardige tegenhanger worden voor de basiliek van Saint-Denis in de gelijknamige voorstad van Parijs, waar de Franse koningen begraven werden.
In 1383 legden zijn Vlaamse vrouw Margaretha van Male (1350-1405) en hun twaalfjarige zoon de eerste steen. De kloostergebouwen en de kerk stonden er vrij snel en tegen het eind van de jaren tachtig zou begonnen worden met de decoratieve afwerking. Filips’ oog voor dit grote werk viel op de Haarlemse beeldhouwer Claus Sluter. Sluter werkte al een tijdje als assistent in het atelier van hof-beeldhouwer Jean de Marville (ovl. 1389) en stelde met het oog op de omvang van het werk een groep van kundige ambachtslieden uit het noorden samen om gezamenlijk de klussen te klaren (afb. 4, 5).
Sluters eerste project was het verfraaien van het kerkportaal van de kapel dat inmiddels bij het klooster gebouwd was. De Heilige Maagd moest, volgens traditioneel Frans ontwerp, centraal op de middelste steunpilaar van de toegangsdeur komen, geflankeerd door gelijkende afbeeldingen van de opdrachtgevers met hun heiligen. Met de Heilige Maagd kon Filips zich geen betere bemiddelaar wensen. En wat voor een Heilige Maagd maakte hij. Met zijn versie van een Mariabeeld met die van emotie doortrokken blik, wat geheel nieuw was en in Frankrijk nog nooit was gezien, ‘kapte Claus zich een weg naar de eeuwigheid’, zoals Van Loo dat zo prachtig verwoordt. Kijk daarnaast ook nog eens naar het kind. Dat zijn vaak vreemd gevormde wezens maar hier is het een echt kind van vlees en bloed met dat schattige eigenwijs uitstekende linkervoetje.
En dat niet alleen. Maria beweegt zich in twee richtingen: haar rechterarm, waar een scepter in heeft gezeten, richt zich naar Filips de Stoute met achter zich Johannes de Doper. Maar haar bovenlichaam draait naar rechts, naar Filips vrouw Margaretha met de heilige Catharine. De valling van haar kleding geeft een schwung die de twee bewegingen ondersteunt: een nieuwe draai aan een oud middeleeuws gegeven.
Sluter brengt ook meer dynamiek en drama aan tussen de twee opdrachtgevers en hun twee beschermheiligen. Beide heiligen hebben een actieve blik gericht op Maria en vooral Johannes lijkt te bewegen, ook weer gesuggereerd door zijn gedrapeerde kleding. De beeldhouwkunst tot dan toe was statischer, meer geïdealiseerd en de menselijke gestalte minder realistisch. Hiermee zet Sluter een grote stap in de ontwikkeling naar meer realisme in de beeldhouwkunst (afb. 6, 7).
Het kartuizerklooster - Le Chartreuse de Champmol - is tijdens de Franse revolutie opgeheven en gedeeltelijk verwoest. Het portaal van de kapel is nog origineel, de rest van de kerk is in de negentiende eeuw gerestaureerd. Op het terrein bevindt zich een ziekenhuis en het geheel bevindt zich nu net buiten het centrum van Dijon. Toch is er op de deze plek nog één bijzonder werk van Claus Sluter te bewonderen, dat deels bewaard is gebleven en inmiddels wordt gezien als een hoogtepunt in de kunstgeschiedenis: de Mozesput of wel de Puït de Moïse.
In het voorjaar van 1395 start Sluter met een beeldengroep op een sokkel die oprijst uit een waterput op het terrein van het klooster. Daarbovenop moet uiteindelijk een immens kruisbeeld komen met aan de onderkant een eenzame, bedroefde Maria Magdalena.
Voor de sokkel daaronder modelleert Sluter rondom een zeshoekige voetstuk zes bijna levensgrote beelden Oudtestamentische profeten: Mozes, Jeremia, Zacharia, Daniël, Jesaja en David, allen met een tekstrol. Het werk is klaar in 1404 en zal later in de tijd de naam Puït de Moïse, of wel Mozesput krijgen. Het totaal was zo’n 12 meter hoog. De beelden waren gepolychromeerd - kleurig beschilderd - en met bladgoud versierd door de schilder Jan Maelwael (1365-1415) uit het hertogdom Gelre, die ook werkte aan het Bourgondische hof. De resten van het polychromeren zijn nog zichtbaar. Verder zijn er metalen accessoires aangebracht geweest die er nu niet meer zijn, zoals riemen, gespen en schoenornamenten (afb. 8, 9, 10, 11, 12, 13).
Wat dit werk zo bijzonder maakt, is de bijzondere combinatie van onderwerpen, het realisme, de grote expressiviteit en dat alles zo vroeg in de tijd. Elke personage is een persoonlijkheid, heeft een eigen identiteit. Het zijn gezichten van levende mensen met een eigen expressie. Ook de engelen boven hen vertonen elk een eigen emotie (afb. 14, 15). Het verhaal gaat dat Sluter voor de gezichten geïnspireerd is geweest door ouderen uit de Joodse gemeenschap van Dijon. Hun houding is een natuurlijke, wat wordt benadrukt door de drapering van de stof van hun kleding. Geen sinecure om in steen te suggereren dat het hier om soepel vallende stof gaat.
Volgens historica en emeritus professor aan de State University in New York Shirley Nielsen Blum was in de (late) middeleeuwen geen beeld of schilderij zonder betekenis. Bij de Mozesput staan de profeten voor het Oude Testament en het kruis dat de dood van Christus verbeeldt voor het Nieuwe Testament, een heel oude christelijke manier van presenteren. Het laat de continuïteit tussen beide episodes zien. De tekstrollen die de profeten vasthouden verhalen die de latere dood van Christus voorspellen. Het beeld er boven - het kruis waar de gestorven Christus aanhangt met de treurende Maria Magdalena er onder - is de verbeelding ervan. De engelen die de profeten omgeven laten de fysieke en emotionele last die de profeten dragen zien.
Een processie van gekostumeerde gelovigen die spraken van de komst van Christus en zijn dood waren in de middeleeuwen favoriete spektakelstukken voor in de Adventtijd naar Kerstmis en de passietijd naar Pasen. Sluter zou door dit type voorstellingen geïnspireerd kunnen zijn geweest, volgens historica Blum.
Ook de put zelf, de bron, heeft zijn betekenis en gaat terug naar een laatmiddeleeuws beeld: Christus’ dood die als de verlossing werd gezien, maakte dat zijn bloed gezien werd als de wateren van het paradijs, de fontein (of bron) van het leven. Dit was ook een thema dat bij de kartuizers leefde. De combinatie van water en bloed herinnert elke middeleeuwse gelovige ook aan twee van de zeven sacramenten: het water aan de doop en het bloed aan de eucharistieviering, waarin brood en wijn de gestalte krijgen van het lichaam en bloed van Christus (afb. 16).
Bijzonder is dat synchroon aan de ontwikkeling naar meer realisme in het hertogdom Bourgondië dit ook gebeurt in Italië. In Florence worden de beelden van bijvoorbeeld de beroemde beeldhouwer Donatello (1386-1466) - eveneens een veertiende-eeuwer, - ook veel realistischer. Zijn beeld van de Heilige Marcus wordt zelfs gezien als het begin van de renaissancebeeldhouwkunst (afb. 17). De menselijke gestalte staat niet meer stijf en kaarsrecht maar iets losser, iets meer door de heup gezakt. Het ene been draagt het volle gewicht, het andere is ontspannen. We noemen dat in de kunstgeschiedenis contrapposto. Dat maakt de houding van de menselijke figuur in steen veel natuurlijker.
Volgens Blum kan het soort opdrachtgever invloed hebben gehad op de beide beeldhouwers. Florence is in een golf van humanisme een republiek geworden, wat ook betekent dat meer, zelfbewuste mensen meer macht hebben, al blijft dit beperkt tot de elite. Dat kan Donatello geïnspireerd hebben om heiligen een meer heroïsche uitstaling te geven. En Filips de Stoute had grote dynastieke aspiraties wat bij Sluter tot de verbeelding heeft kunnen spreken. Maar een sluitende verklaring voor deze krachtige omslag is er - volgens Blum - niet echt.
In de oudheid pasten Grieken het contrapposto ook toe maar in de middeleeuwen is deze manier van vormgeven vergeten geraakt. Het wonderbaarlijke is nu dat op twee plekken los van elkaar deze beeldtaal weer wordt hernomen en zich misschien - als we kijken naar data van de werken van de Sluter - rond 1404 - en Donatello - 1411-1413 - zelfs al iets eerder in Dijon voordoet dan in Florence. En dan nog wel door een beeldhouwer die uit het noorden, uit het graafschap Holland kwam. Dit heeft tot nog toe weinig aandacht gekregen, mogelijk omdat het werk van Sluter altijd verstopt heeft gestaan in de kloostertuin en het werk van Donatello aan de buitenkant van openbare gebouwen veel zichtbaarder was. Het wordt hoog tijd dat naast Donatello ook Claus Sluter een ereplaats in de (kunst)geschiedenisboekjes op school krijgt.
En we zijn nog niet klaar met Claus Sluter en Dijon. In 1384 begint Sluter aan een graftombe voor Filips de Stoute die in de kapel van het klooster een plaats moet krijgen. Op een praalgraf ligt de beeltenis van Filips, levensgroot, de ogen geopend en de handen gevouwen en wijzend naar de hemel. Aan zijn voeten een leeuw, aan zijn hoofdeinde twee aandoenlijke engelen, die Filips’ strijdhelm vasthouden. Maar wat echt de aandacht trekt is het tafereel dat zich daaronder afspeelt: zo’n veertig rouwende figuren, elk zo’n veertig centimeter hoog, pleurants, genoemd, al treurend in processie als in zijn begrafenisstoet.
Onder prachtig uitgewerkte booggewelven van een kloostergang zie je eerst - aan de kant waar zijn hoofd op ligt - een bisschop, een priester die leest uit een gebedenboek en dan enkele kartuizers, leden van de familie en hofhouding en tenslotte enkele dienaren. Allen in lange gewaden al dan niet met een kap over het hoofd. De figuren zijn individuen met elk een eigen identiteit: de een bladert in een boek, de ander veegt zijn tranen af, er is een blik van verstandhouding hier en een troostende gebaar daar. Een soort re-enactment van een historische gebeurtenis avant la lettre maar dan in steen! (afb. 18, 19, 20, 21).
Filips de Stoute sterft in 1404 en Claus Sluter in 1406. Sluter heeft dan twee pleurants af. Het geheel wordt verder afgemaakt door Sluters neef Claus van de Werve en geplaatst in het kartuizerklooster van Champmol.
Een kleine veertig jaar later - in 1443 - geeft kleinzoon Filips de Goede aan beeldhouwer Jean de la Huerta (1413-1462) uit Aragon de opdracht om de tombe voor zijn vader en moeder - Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren (1363-1423) - te maken naar voorbeeld van dat van zijn grootvader Filips de Stoute, waar Sluter aan gewerkt had. Ook hier vallen de pleurants weer op. Uiteindelijk wordt ook deze tombe in 1470 in Champmol geplaatst (afb. 23, 24, 25, 26).
Zoals al eerder geschreven, zijn het klooster en de kerk in het verleden grotendeels verwoest. Maar beide praalgraven zijn gered uit de handen van de Franse revolutionairen en nu te bewonderen in het Musée des Beaux Arts in Dijon, onderdeel van het hertogelijk paleis (afb. 27, 28). Een bezoek zeker waard, maar vergeet vooral niet ook een bezoek te brengen aan de Mozesput op het terrein van het oude karthuizerklooster - het Chartreuse de Champmol - net buiten het centrum van Dijon.
Met grote dank aan Heino van Rijnberk
---------------------------------------------------------------------------------------------------------
Meer informatie:
De Mozesput/Puït de Moïse is alleen te bezoeken met een rondleiding die je via de VVV van Dijon kunt boeken. Online staat een overzicht van de dagen en tijdstippen waarop dat kan en daar kun je ook online een ticket kopen. De rondleiding is in het Frans. Je vind de site van de VVV in Dijon hier. Tickets voor het Musée des Beaux Arts in het centrum van Dijon kun je ter plekke kopen.
Geraadpleegde literatuur:
Bart van Loo, De Bourgondiërs, Amsterdam, De Bezige Bij, 2019, (inmiddels 26e druk!), 607 pp.
Shirley Neilson Blum, The new art of the fifteenth century. Faith and Art in Florence and the Netherlands, New York/London, Abbeville Press Publishers, 2015, 314 pp.
Verantwoording afbeeldingen:
Afb. 2. http://www.le-petit-bruges.be/html_LPB_geschiedenis/bourgondiers.html
Afb. 6. Blum, p. 46
Afb. 7. Blum, p. 47
Afb. 8. Blum, p. 29
Afb. 11. Blum, p. 30
Afb. 14 en 15. Blum, p. 44 en 45.
Afb. 17. https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/f/f7/Stmark.jpg
Afb. 23. https://www.wga.hu/support/viewer/z.html
Alle andere foto’s zijn gemaakt door auteur.