Beeldend kunstenaar Krin Rinsema: “Ik hou niet van saai. Ik wil niet steeds hetzelfde maken, dan val ik in slaap.”
Het gaat deze keer anders dan anders. Ik zou afreizen naar Hippolytushoef in de kop van Noord-Holland voor het interview met beeldend kunstenaar Krin Rinsema. Er kwam iets tussen en het werd een telefonisch interview, want Krin Rinsema wordt in september Kunstenaar van de maand bij Kunstuitleen Voorburg.
Over Krin (Meppel, 1947) lees ik op haar website haar biografische gegevens en zie dat zij in 1992 eindexamen heeft gedaan aan de Hogeschool voor de kunsten in Arnhem, in de autonome richting. Even rekenend was ze toen rond de 40 jaar. Een late roeping?
“Jazeker was het een late roeping. Ik ben begonnen met de studie psychologie in Groningen. Maar vlak voor het afstuderen ben ik toch gestopt. Ik had niet de goede richting gekozen, het had klinische psychologie moeten zijn en ik heb nog steeds een beetje spijt dat ik toen niet geswitcht ben. Ik ging werken in een apotheek en haalde een diploma om een alternatieve drogisterij te kunnen starten, wat er niet van kwam. Inmiddels woonde ik in Den Haag, ik had de zorg voor twee kinderen en ging daarnaast opleidingen volgen, zoals aan de Werkplaats voor beeldende kunsten Psychopolis, kortweg de Vrije Academie. Van 1947 tot 2015 konden professionele kunstenaars en getalenteerde amateurs daar hun artistieke vermogens ontwikkelen.”
“De liefde voor kunst heb ik overgedragen gekregen van mijn pake, de beeldend kunstenaar Thijs Rinsema en op de Vrije Academie begon mijn roeping: ik wilde kunstenaar worden. Ik begon daar met etslessen. Omdat ik mijn beperkingen voelde, wilde ik beter leren tekenen en ik ging na de Vrije Academie LO Tekenen doen, dat is een akte waarmee je tekenles mocht geven in het lager onderwijs. De volgende stap - ik woonde inmiddels in Oosterbeek - was de kunstacademie. In 1987 - ik was inderdaad 40 - startte ik in Arnhem de opleiding ‘autonome richting’ aan de Hogeschool voor de Kunsten.”
“De kunstacademie is het allermooiste wat ik in mijn leven heb gedaan. Ik heb er ook echt alles uitgehaald. Ik werkte vijf dagen op de Hogeschool en deed ook zaterdag nog allerlei cursussen die daar gegeven werden, zoals etsen, lassen en fotografie. Ik zoog alles op en ben bij het etsen blijven hangen. Dat vond ik uiteindelijk het meest boeiende omdat het zo onvoorspelbaar is.”
“Ik weet nog goed hoe mijn werk tijdens het toelatingsexamen van de Hogeschool werd besproken. Een docente zei: ‘O, ze heeft alle haartjes geschilderd’. Wat ze bedoelde was dat ik heel figuratief werkte, alles heel precies weergaf. Daar kun je ook in gevangen zitten. De opleiding wilde juist dat je tot meer vrijheid in je beeldtaal kwam. Het etsen hielp me van het figuratieve en precieze af te komen. Als je een afdruk van een ets maakt, is de uitkomst onvoorspelbaar. Je maakt je afbeelding op de etsplaat, gooit er wat inkt bij, duwt dat in de etsnaden, het ininkten, je maakt een afdruk en de uitkomst is altijd anders dan je denkt Een tweede druk is nooit hetzelfde als de eerste. Ik vind het mooi dat je er zo lekker mee kunt experimenteren. Het proces van etsen geeft me veel meer vrijheid dan - bijvoorbeeld - het tekenen op doek. Dan wordt het toch vaak weer figuratief, realistisch.”
“Ik maak dus etsen en houtskooltekeningen op doek en aquarellen op papier. Met aquarelleren kan ik alle kanten op, want ook daar is het resultaat ervan onvoorspelbaar. Met houtskool werk ik vaak op onbewerkt doek en soms komt er acrylverf bij. Houtskool vind ik een mooi medium omdat het óok ruig is. Met een dikke stift kun je geen dunne lijnen maken waardoor wat er op je doek komt toch weer - op een subtiele manier - onvoorspelbaar wordt. Ik maak ook kleine doekjes met acrylverf en pastelkrijt er overheen. Dat zijn voor mij een soort dagboeknotities, een soort oefendoekjes. Ik gebruik daarvoor doek van een afgekeurd schilderij. De doekjes zijn door het scheuren nooit recht en er staat altijd iets van dat afgekeurde doek op. Dat vind ik weer fijn en daar teken of schilder ik overheen. Zo kom ik van figuratief naar het niet-realistische stadium. De afbeelding wordt vaag, het wordt een impressie en geen reëel beeld.
Ik geeft mijn werk geen titels. Dat vind ik te bepalend, ik wil de kijker niet een gevoel opdringen, ze moeten zelf iets zien.”
“Ontwikkeling is als een draad vervlochten door mijn leven. Op de academie ontwikkel je je snel maar daar worden je ook opvattingen en meningen van docenten opgedrongen. Als je dan weer op jezelf bent, moet je daar van loskomen en je kunstenaarschap zelfstandig verder ontwikkelen. Ik ben elke keer wel weer met iets nieuws bezig, er zijn zoveel mogelijkheden om uit te proberen. Zo werk ik - naast op de etsplaat, op papier en op doek - ook op karton. Ik hou niet van saai, ik wil niet steeds hetzelfde maken, dan val ik in slaap.”
“De gemeente Zutphen vroeg mij eens een afscheidscadeau te maken voor vertrekkende ambtenaren. Dat ging om een grote oplage. Om er voor te zorgen dat niet elke ambtenaar dezelfde afbeelding kreeg bij zijn afscheid heb ik dat opgelost door kleine etsplaatjes van 5 x 10 cm te gebruiken met op elk plaatje een andere voorstelling die te maken had met afscheid. Die plaatjes legde ik dan steeds in een andere volgorde op de pers. Ik gebruikte ook wat verschillende kleuren. Zo kreeg iedereen iets unieks. Ik ben overigens zuinig met kleur. Ik vind het heel erg als mensen zeggen dat ze de kleur van een werk van mij zo mooi vinden. Het gaat niet om de kleur maar om wat ik zeggen wil, kleur is bijzaak. Ik gebruik in mijn werk vooral zwart en wit en alle nuances die daar tussenin zitten. Zwart en wit zijn technisch gezien geen kleuren, het zijn nuances. Ik probeer het wel eens, te werken met kleur, mensen willen dan graag iets van kleur aan de muur. Dan maak ik een ets in blauw en een in zwart en dan weet ik wel weer wat ik mooi vind.”
“Ik heb eigenlijk geen favoriete techniek en medium, ik wissel ze af. Ik heb een tijd niet geaquarelleerd en dat ga ik zeker weer doen. Ik ben nu met vloeibare houtskool aan het schilderen tot dat gaat vervelen en dan ga ik weer wat anders doen. Etsen vind ik wel de meest fijne uiting. De ondergrond waarop ik afdruk maakt niet uit: het kan doek zijn of papier dat ik dan ook weer - bijvoorbeeld met verf - ga bewerken. Of ik schilder over oude etsen heen. Dan breng ik een laag gesso aan, een dunne ondergrond van vloeibaar gips die ervoor zorgt dat de verf niet wordt weggezogen in de ondergrond zodat de oude afdruk nog zichtbaar is. Dan druk ik daar een nieuwe ets op af, zoals hieronder bij het werk met het meisje en de hond. Dit doe ik ook met die kleine doekjes waar ik over sprak, daar zit ook wat onder dat je kunt zien.”
“Mijn inspiratie haal ik toch vooral uit het leven zelf: uit de mensen om me heen, de kinderen om me heen, uit foto’s van vroeger. Ik ben een fan van Marlene Dumas (1953), de Belgische kunstenaar Constant Permeke (1886-1952), Anton Heyboer (1924-2005), van Armando (1929-2018) en van de Duitse kunstenaar George Baselitz (1938).”
“Ik kijk graag in oude fotoboeken van mijn eigen familie en van mijn eigen kinderen. En zo kom ik soms tot mijn ‘verdwaalde kinderen’: ik plaats een kind op een groot doek van 180 x 140 cm, dan zou je het kind ‘verdwaald’ kunnen noemen. De laatste tijd maak ik trouwens wel meer werk met groepen in plaats van eenzame mensen. Geen idee waarom, dat is wat opkomt en daar ga ik niet over nadenken.”
“Af en toe maak ik ook beeldhouwwerk. Ik ben daarmee begonnen toen ik met een aantal andere vrouwelijke beeldend kunstenaars mocht exposeren bij Museum Belvedère. Het thema was ‘papier’. Ik heb toen een levensgroot beeld gemaakt van papier mache. Ik had op dat moment geen atelier en dit kon ik buiten doen. Ik kreeg de smaak te pakken.”
Krin heeft veel geëxposeerd en niet op de minste plekken. “Ik had in 1998 en 2002 een solo in het Museum Henriëtte Polak in Zutphen en in 2007 een solotentoonstelling in Museum Belvedère in Heerenveen en verder nam ik ook deel aan andere tentoonstellingen daar. Museum Belvedère heeft werken van mijn grootvader en inmiddels ook van mij. Ik exposeer nu minder, simpelweg omdat er minder galeries zijn. Galeriehouders zijn vaak mensen van mijn leeftijd die er nu mee stoppen. Het gaat nu ook veel meer online. De komende tijd heb ik nog één tentoonstelling en ik werk veel met kunstuitlenen samen, zoals in Voorburg. Ik ga niet met mijn werk de boer op.
Vroeger in de begintijd natuurlijk wel. Ik zie me nog in de vrieskou in Amsterdam lopen met een enorme map van 100 x 90 cm, hartstikke zwaar. Ik reisde met het openbaar vervoer. Ik liep langs een gracht die dichtgevroren was en had een afspraak bij een galerie. De man deed heel erg uit de hoogte. Samen met zijn vrouw keek hij naar mijn werk, ze zeiden helemaal niets en ik maar het ene na het andere werk uit de map halen. Tot ze na het laatste werk zeiden: ‘nee, dank u wel’. Graag had ik de hele map in de gracht willen gooien maar die was bevroren.”
“Ik ben ook een beetje verwend, geïnteresseerden vinden me wel. Ze zien mijn werk ergens, gaan dan googelen en sturen mij een mail. Ik heb niet echt een favoriet werk maar ik was wel heel blij met de aankoop in 1999 - door Museum Belvedère in Heerenveen - van het werk met de titel Terschelling, het eerste van de vijf die Museum Belvedère inmiddels in haar bezit heeft. Zo ben ik verenigd met mijn grootvader. Verder heb ik niet direct plannen voor de toekomst. Ik vind het zo zonder al te veel tentoonstellingen wel lekker rustig, ik ga gewoon door en kijk wel.”
Meer informatie? Kijk op www.krinrinsema.nl