In het atelier van Gertjan Scholte-Albers
Beeldend kunstenaar Gertjan Scholte - Albers:
“Het gaat me niet om de plek die ik schilder, het gaat om wat die plek met mij doet”
(Foto hierboven: Hans Sas)
Veel te laat door vertragingen van de trein, maar nog steeds welkom ook al was het inmiddels bijna etenstijd, staat Gertjan Scholte-Albers mij op een zaterdag in februari jl. op te wachten op het station van Winsum, boven Groningen. Storm Ciara was in aantocht maar nog net niet gearriveerd. Ik kon die zaterdagavond logeren bij mijn vriendin in Groningen en het werd spannend of ik de volgende dag nog met de trein terug zou kunnen naar de Randstad. Dat lukte, lucky me. Eenmaal bij Gertjan thuis, bij een heerlijke warmte verspreidende houtkachel, begint zijn verhaal.
“Net afgestudeerd aan de AKI Kunstacademie in Enschede, in 1997, wilde ik niets liever dan kunstenaar worden, maar hoe kun je daar van leven? Onze oudste dochter Sanne was op komst en er moest brood op de plank. Ik had in het verleden enkele technische opleidingen gevolgd en ben toen maar gaan werken. Ik kon tijdelijk aan de slag als onderhoudsmonteur op de Hogeschool Enschede. Het was afzien. In de kerstvakantie had ik dienst en ik was bijna alleen in het gebouw, staarde wat moedeloos naar buiten en dacht: is dit nu waar ik zeven jaar gepassioneerd voor geleerd heb aan de Grafische School, de opleiding voor Toegepaste Vormgeving en de Kunstacademie?”
“Die winter kreeg ik een brief van Sipke Huismans, de toenmalig directeur van de AKI. Hij had me voorgedragen voor de Buning Brongers Prijs, de grootste particuliere kunstprijs voor jonge beeldend kunstenaars. Samen met negen andere kandidaten - waaronder Natascha Kensmil en Ina van Zijl - won ik de prijs, een bedrag van toen 10.000 gulden, nu Euro 4.500. Ik betaalde mijn studieschuld af, de zieke collega die ik verving op de hogeschool werd beter en ik besloot om voor vier jaar een uitkering aan te vragen in het kader van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WIK), dat kon toen nog. Zo was ik in staat om een beroepspraktijk op te bouwen. Ik maakte een vijftal documentatiemapjes van mijn werk en stuurde die mét een keurige brief en retourzegels naar allerlei kunstinstellingen. Zodra er één mapje met een afwijzing terug kwam, stuurde in ‘m door naar een andere instellingen. Dit was in de periode van 1999-2003.”
“Ik kom van oorsprong uit Valthermond in Drenthe. Mijn vrouw en ik wilden graag gaan wonen in het hoge land, ergens in de ommelanden van Groningen. Pieterburen sprak ons erg aan vanwege het wadlopen, maar het is moeilijk te bereiken met het openbaar vervoer. Toen zijn we gaan kijken naar dorpen met een station op de lijn Groningen-Roodeschool. Het werd Baflo waar we drie jaar in een doorzonwoning woonden en ons tweede kind werd geboren. Mijn vrouw werkte in de ochtend bij de Trombosedienst en ik zorgde dan voor de kinderen. In de middag draaiden we de taken om en ging ik erop uit om te schilderen. Toen onze oudste dochter naar school ging, verhuisden we naar Winsum.”
“Het rondsturen van de mapjes had succes. Zo ontstond er een eerste samenwerking met Galerie de Vis in Harlingen. Ik kreeg ook een solotentoonstelling in het Overijsselse Centrum voor beeldende kunst (OCBK) in Zwolle en werd gevraagd voor een duo-tentoonstelling bij het Amsterdams Young Artist Circuit (AYACS). Ook kocht het Centrum Beeldende Kunst (CBK) in Groningen werk van me aan. En op een schilderfestival in Noordwijk ontmoette ik beeldend kunstenaar Daniël Tavenier, die lid van de Haagse kunstenaarssociëteit Pulchri Studio was. Hij stelde voor om mijn werk daar te laten balloteren, wat ik deed, en zo werd ik lid van Pulchri. Ik kom er niet vaak want de afstand is groot en ik heb inmiddels een gezin met vier opgroeiende dochters (21, 18, 14, 12), die vragen voorlopig de aandacht. Zo nu en dan presenteer ik mijn werk in een van de prachtige tentoonstellingszalen daar. Verder bevindt mijn werk zich inmiddels in diverse collecties van Nederlandse kunstuitlenen en wordt het gepresenteerd door meerdere vaste galerieën. Het is hard werken, je moet jezelf bij de kraag grijpen, elke dag weer.”
“Mijn atelier is dus buiten. Ik kom vaak in de natuur terecht en zo nu en dan maak ik stadsgezichten. Ik ben productief, schilder vluchtig: de natuur, het licht en het weer veranderen continu, daar moet je tegenaan werken. Ik ga er met de fiets of scooter op uit en neem eten en drinken mee. Ik heb voor beide speciaal een apart karretje ontwikkeld dat ik aan fiets en scooter kan koppelen. In de beginjaren kwam ik vaak uit op willekeurige plekken maar gaandeweg werd ik steeds kieskeuriger. Soms rij ik wel twee uur rond om een schilderwaardige plek te vinden. Op de fiets gaat het zoeken makkelijker, je ondergaat meteen het landschap en de atmosfeer. Bij slecht weer of als ik verder het land inga, pak ik mijn bus. Ik zoek vaak nieuwe plekken die in een dag te berijden zijn en heb alle atlassen van Nederland.”
“Mijn stijl is expressief en kleurig. Ik gebruik afwijkende kleuren, zoals bij de Expressionisten, kleuren die je in het gewone leven niet zo snel tegenkomt. Kleuren die eigenzinnig zijn en onnatuurlijk overkomen, zoals bij schilders als Ernst-Ludwig Kirchner en Emile Nolde, of de Belgische Luministen en de Vlaamse schilder Permeke. Wanneer ik aan een nieuw doek begin, hebben de eerste stadia wel wat weg van de werkwijze van kunstenaars als Cy Twobly of Joan Mitchell. Ik ben ook geïntrigeerd door de enorme dieptes in het werk van David Schnell en Nikolai Astrup, door de onheilspellende zeggingskracht in het werk van Edvard Munch en het gooi en smijtwerk van Pollock en de Kooning. Of de huizen, bomen en bergen die met flinke halen alle kanten op zwieren en zwaaien in het werk van Chaim Soutine. Bij het zien van werk van deze schilders kan ik niet wachten om zelf aan de slag te gaan.”
“Na mijn afstuderen experimenteerde ik met het omkeren van kleuren en contrasten: alles wat licht is, wordt donker en vice versa, de lucht zwart en de boomstammen wit, maar welke kleuren ik precies moest gebruiken, wist ik niet. Ik gebruikte daarom een eenvoudige kleurencirkel met de primaire kleuren (geel, blauw, rood) en de complementaire kleuren. Door in de computer de kleurencirkel met Photoshop te bewerken tot een negatief had ik een negatieve kleurencirkel die ik naast de eenvoudige ‘positieve’ kleurencirkel kon leggen. Zo ontdekte ik de ‘juiste negatieve’ kleuren waarmee ik in 1999 bijvoorbeeld Negatieve Winter schilderde.
Ik controleerde ook of mijn schilderij ‘klopte’ door er een foto van te maken, die ik in Photoshop weer bewerkte van negatief naar positief, zodat de afbeelding weer natuurlijke kleuren kreeg. Wat bleek, was dat ik met die twaalf kleuren toch niet alle kleurnuances goed kon omzetten naar negatief. Later werkte ik met een veel uitgebreidere kleurenkaart, van Smincke Verf, en met die kleurencirkel heb ik een ‘kloppend’ negatief werk kunnen maken.”
Een grote schuur achter het huis dient als opslagruimte. Daar staan fiets, scooter en karretjes en in een andere wat grotere ruimte werkbanken, schildermateriaal, een enorme voorraad olieverf en al dan niet geprepareerde schilderdoeken.
“Vroeger spande ik mijn doeken zelf, op hout, maar tegenwoordig laat ik ze spannen op aluminium ramen. Die zijn veel robuuster. Dan breng ik eerst dun een onderlaag van fluorescerend roodoranje in acryl aan. Daarna ga ik verder met olieverf. Ik werk heel dik. Soms hangt een werk van mij op een expositie nog te drogen.
Als ik naar dit werk kijk, een tweeluik dat ik net heb gemaakt voor een tentoonstelling, zie ik heel veel dingen die ik in de loop der jaren ontdekt heb. Het experiment met kleur, hier met paars/purper, hoe je diepte creëert, voor mij is dat door van achteren naar voren te werken, en te werken met abstracte elementen. Ik heb ook een periode de bomen helemaal los gelaten. Op het doek ontstond een soort zwevende, organische ruimte van bladeren zonder stammen en takken. Op dit tweeluik heb ik eerst een ruimtelijke compositie geschilderd van kleur en later heb ik er takken doorheen geschilderd. De stammen op de voorgrond trek ik er het laatst doorheen, ook weer voor dieptewerking.”
“Het gaat me niet om de plek die ik schilder, het gaat om wat die plek met mij doet, de natuurbeleving, de ervaring van het daar zijn, het plezier dat het landschap mij geeft. Dat heb je niet als je naar een foto zit te staren. Dat wat ik ter plekke beleef, dat gaat meteen op het doek en dat zie je er ook op terug.
Het komt regelmatig voor dat ik me thuis afvraag hoe ik de dag doorkom, maar zodra ik dan daar sta in de natuur, de vogels hoor en de ruimte ervaar, dan werkt die natuur op me in en wil ik niets liever dan deze belevingen vastleggen. Je maakt mensen deelgenoot van zo’n beleving, zo’n ervaring, als ze naar mijn werk kijken. De zorg voor ons gezin vraagt nu nog dat mijn actieradius beperkt is, maar in de toekomst wil ik graag met een camper vol doeken de wereld rondreizen om voor mij hele nieuwe werelden te schilderen. Aan de andere kant dwingt deze kleine actieradius me nu ook tot verdieping. Of zoals Goethe zegt: ”In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”. ”